Om de woningnood te verminderen is het wachten op een kabinet dat weer de regie neemt
De woningnood is terug. Dat bevestigde het kabinet al vóór corona, maar nu is de hoop op een snelle oplossing vervlogen. Er is een tekort van 331 duizend woningen, een flinke stad. Om aan de vraag te voldoen, moeten er 845 duizend woningen tussen 2020 en 2030 bijkomen.
(bron: De Volkskrant)
Daar komt niks van terecht. Zelfs de 75 duizend woningen die de overheid jaarlijks beloofde te bouwen, komen er niet. Boven op de stikstofcrisis, het geringe aantal bouwvergunningen en het groeiende aantal huishoudens komen nu nog eens de effecten van de coronacrisis.
Woningnood, een woord dat ruikt naar vochtige kelders. Naar zielige boeken waarbij je fijn kon snotteren, over gezinnen die op één kamer woonden en met z’n allen in één bed sliepen. Vrijgezellen die waren veroordeeld tot een bemoeizuchtige heks van een hospita, jonggehuwden die jarenlang bij schoonouders hokten op een tochtige zolder, met aan de waslijn luiers die maar niet wilden drogen.
Woningnood anno 2020 ziet er anders uit. Als een totaal niet-zielige jongere, die staat te popelen om aan het echte leven te beginnen. Die afgestudeerd is en werk heeft, maar al negen jaar op de wachtlijst staat voor een sociale huurwoning. Of wil samenwonen, maar met partner net te veel verdient voor een sociale huurwoning en onmogelijk een vrijesectorwoning of koopwoning kan betalen.
De prijs van een gemiddelde koopwoning was in mei 333 duizend euro, 7 procent hoger dan een jaar eerder. Een daling wordt voorlopig niet verwacht. Om daarvoor een hypotheek te krijgen moet je 75 duizend euro verdienen. Welke jongere verdient dat? Of kan 1.400 euro huur betalen?
Veel jongeren zijn bereid de helft van hun inkomen aan wonen uit te geven, belachelijk veel. Dan nog vinden ze niks. Dus blijven twintigers en dertigers hangen op piepkleine, dure studentenkamers, of trekken van antikraakpand naar tijdelijke woning. Dat is op den duur ontwrichtend voor de samenleving. Wonen, een grondrecht, kun je niet aan de markt overlaten. De huizenprijzen zijn sinds 1970 twee keer zo hard gestegen als het modale inkomen. Waar houdt dat op?
Artikel 22.2 van de grondwet zegt het plechtig: ‘Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.’ Daarin heeft de overheid dus gefaald. Dat jongeren, en middengroepen als de veel bejubelde leraren en zorgmedewerkers, zijn klemgezet op de woningmarkt is geen natuurramp, maar een gevolg van verkeerd beleid. De fouten zijn bekend: een hoge verhuurdersheffing voor corporaties, die hogere huren gingen vragen of voorraad verkochten, geen overheidsbescherming tegen woekerhuren of huisjesmelkers die, geheel legaal, alle aantrekkelijke woningen wegkapen. De gemeenten steggelen eindeloos over lapjes grond en bouwen te weinig, te traag en de verkeerde woningen.
De huidige ministers die over wonen gaan, Ollongren en Van Nieuwenhuizen, zien de problemen heus wel en beloven hun best te doen, maar een creatief, slim plan voor een betere woningmarkt hebben ze niet. Wat niet helpt, is dat we sinds 2010 geen ministerie voor Volkshuisvesting hebben, voorheen Vrom. Onder leiding van Vrom verrezen rond de eeuwwisseling overal vinexwijken waar stedelingen soms nuffig op neerkeken, maar die voor nieuwkomers en gezinnen geweldig waren.
Het wachten is op een kabinet dat weer de regie neemt. Wonen, daarmee kunnen partijen ‘verschil maken voor de mensen’ bij de komende verkiezingen.